Veel gestelde vragen

Hebt U een vraag voor Prevent Agri? Misschien kampten collega's in het verleden met een vergelijkbaar probleem en werd uw vraag opgenomen in de lijst met vaak gestelde vragen.

Geen anwoord gevonden op uw vraag? Stel ze dan gerust via ons contactformulier

Een externe dienst dient op de hoogte te zijn van de werkzaamheden op het bedrijf. Periodiek bedrijfsbezoeken en verslagen van de rondgang opmaken zijn enkele zaken die behoren tot het wettelijk basispakket binnen de forfaitaire bijdrage voor bedrijven van groep D of C. Neem zo snel mogelijk contact op met je externe dienst, indien zij nog niet langs geweest zijn op jouw bedrijf. 

Een opsomming van de wettelijke verplichte taken van uw externe dienst vindt u hier.

Wettelijk gezien is een IDPB reeds verplicht vanaf de tewerkstelling van 1 werknemer (vast, jobstudent, stagiair, seizoenarbeider,...) met aan het hoofd een Preventieadviseur.

Indien er minder dan 20 werknemers tewerkgesteld worden, kan en mag de werkgever de taak van preventieadviseur op zich nemen.

Indien er meer dan 20 werknemers (en tot 49 werknemers) tewerkgesteld worden kan en mag deze taak uitgevoerd worden door een werknemer van het bedrijf. Hierbij dient men de nodige tijd en middelen ter beschikking te krijgen.

Vereiste vorming in de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk

Om het in de interne dienst vereiste opleidingsniveau te bepalen, worden de ondernemingen gerangschikt in 4 groepen (A, B, C of D) volgens het aantal werknemers dat zij tewerkstellen en/of de omvang van het risico dat de werknemers er lopen. De meeste bedrijven in de groene sector behoren tot groep C of D.

Alle preventieadviseurs moeten minstens beschikken over voldoende basiskennis met betrekking tot het welzijn op het werk, inzonderheid de risicoanalyse, de coördinatie van preventieactiviteiten, de werking van het comité voor preventie en bescherming op het werk, enz. .

Alle preventieadviseurs hebben het recht en de plicht om zich bij te scholen, om op de hoogte te blijven van de wijzigingen in de reglementering over het welzijn op het werk en van de wetenschappelijke en technische vooruitgang in dit domein (artikel II.1-22). De verplichting tot bijscholing geldt voor alle preventieadviseurs, ongeacht of het gaat om preventieadviseurs die een aanvullende vorming (niveau I of II) hebben, dan wel om preventieadviseurs met basiskennis (die al dan niet een cursus basiskennis) hebben gevolgd).

De onderstaande tabel geeft het minimale niveau van de aanvullende vorming weer dat vereist is voor de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst en voor de andere preventieadviseurs binnen de interne dienst.

Minimale aanvullende vorming

Groep (onderneming of technische bedrijfseenheid) 

Preventieadviseur belast met de leiding 

Overige preventieadviseurs 

A 

Niveau I

Niveau II

B 

Niveau II

*

C 

*

*

D 

*

*

*geen aanvullende vorming vereist maar wel voldoende kennis noodzakelijk.

Bekijk de lijst van de instellingen die een basiscursus (niveau III) voor preventieadviseurs verstrekken.

De cursussen zijn voornamelijk bedoeld voor preventieadviseurs die niet verplicht zijn om een aanvullende vorming te volgen, hetzij omdat zij werken in bedrijven die behoren tot groep C, hetzij omdat zij niet de leiding hebben van een interne dienst in bedrijven van de groepen A of B. Als zij een dergelijke cursus hebben gevolgd, worden zij wel geacht om over de nodige basiskennis te beschikken.

Voor eventuele andere deskundigheden die op grond van de risicoanalyse nodig zijn binnen de onderneming, moet de werkgever al naargelang het geval, beroep doen op een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, of op deskundigen binnen de eigen onderneming die niet behoren tot de interne dienst.

Meer info:
Vorming en bijscholing van de preventieadviseur
Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk

De laagspanningsinstallatie dient 5-jaarlijks gekeurd te worden door een Externe Dienst voor Technische Installatie. De hoogspanningsinstallatie jaarlijks.

Weetje: de installatie van uw privéwoning dient om de 25 jaar gekeurd te worden.

Zoals VLAREM II (art 5.17.4.3.16 § 1) voorschrijft, moeten deze ondergrondse en bovengrondse vergunde opslagplaatsen om de drie jaar, zonder dat de periode tussen twee opeenvolgende onderzoeken veertig maanden mag overschrijden, worden onderworpen aan een beperkt onderzoek, teneinde lekken en andere calamiteiten te voorkomen.

De opslag van mazout of stookolie in combinatie met een verdeelslang om tractoren en andere land- en tuinbouwmachines te bevoorraden, dient 3-jaarlijks gekeurd te worden door een erkende deskundige in de discipline "houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" en niet door een technicus die mazouttanks voor de verwarming controleert. Dit wordt kenbaar gemaakt door een (metalen) opschrift op de tank zelf.

Wanneer landbouwtractoren gebruikt worden voor land-, tuin- of bosbouwactiviteiten door de eigenaar van deze tractoren, is er een G-rijbewijs verplicht (geboren na okt ’82) ofwel wordt men vrijgesteld van een rijbewijs (geboren voor ’82).

Dit geldt dit ook voor werknemers van een land-, tuin- of bosbouwbedrijf.

Zie vrijstelling in de reglementering (KB 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs): artikel 4 12° voor de principe:

12° de bestuurders, geboren vóór 1 oktober 1982 en de bestuurders die aan de voorwaarden  van artikel 3 niet beantwoorden, van voertuigen van de categorie G en van voertuigen voor traag vervoer omschreven in artikel 1, § 2, 75 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;

En definitie van categorie G, in artikel 2:

15° Categorie G: land- en bosbouwtrekkers en hun aanhangwagens evenals de voertuigen ingeschreven als landbouwmaterieel, landbouwmotor of maaimachine.

En definitie van land- en bosbouwtrekkers in artikel 1, 9:

9° "landbouw- en bosbouwtrekkers", elk motorvoertuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen van personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt;

Dus het is het gebruik van tractor of machine dat bepaalt welk rijbewijs er nodig is. Indien de werknemer gebruik maakt van landbouw- of bosbouwtrekkers en het betreft werkzaamheden in de land-, tuin- of bosbouw, volstaat het G-rijbewijs.

Deze regelgeving geldt niet voor de tuinaanlegsector. Er moet dan voldaan worden aan de rijbewijsplicht, volgens MTM (B, BE, C…). Wel geldt hier een uitzondering voor ‘traag vervoer’ die ervoor zorgt dat personen, geboren voor oktober ’82, dergelijk rijbewijs niet moeten bezitten.

Personeelsleden met een fytolicentie moeten de mogelijkheid krijgen om de wettelijk verplichte bijscholingen te volgen om de geldigheid van de licentie te behouden.

Type

Fytolicentie

Minimum aantal te vormen activiteiten

NP

Distributie en voorlichting producten niet specifiek gebruik

2

P1

Assistent professioneel gebruik

3

P2

Professioneel gebruik

4

P3

Distributie en voorlichting

6

Ps

Specifiek professioneel gebruik

2

Wat is een arbeidsongeval ?
Als arbeidsongeval wordt beschouwd elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt, en dat een letsel veroorzaakt.

Wordt eveneens als een arbeidsongeval aanzien, het ongeval dat zich voordoet op de weg van en naar het werk (= het normale traject van en naar de plaats van het werk).

Een arbeidsongeval veronderstelt:

-  een plotselinge gebeurtenis
-  één of meerdere uitwendige oorzaken
-  het bestaan van een letsel (hoeft niet noodzakelijk tot arbeidsongeschiktheid te leiden; er dienen minstens medische kosten te zijn gemaakt)

Uitzondering: een ongeval waarbij schade wordt veroorzaakt aan prothesen of orthopedische toestellen wordt ook beschouwd als arbeidsongeval zonder dat er van een letsel sprake hoeft te zijn.

-  een causaal verband tussen het ongeval en het letsel
-  het ongeval moet gebeurd zijn tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
-  het ongeval moet gebeurd zijn door het feit van de uitvoering van de overeenkomst

Welke ongevallen aangeven?
De werkgever moet elk ongeval aangeven dat mogelijk onder de toepassing valt van de Arbeidsongevallenwet.

Uitzondering op de aangifteplicht zijn de lichte ongevallen die noch tot een loonverlies, noch tot een arbeidsongeschiktheid hebben geleid, maar enkel medische zorgen hebben vereist waarvoor de tussenkomst van een arts niet nodig was en die na het ongeval werden toegediend op de plaats van uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

Voor deze ongevallen is het voldoende de EHBO-tussenkomst te noteren in een register. De volgende elementen moeten in het EHBO-register worden vermeld: naam hulpverstrekker; naam slachtoffer; plaats, datum, uur, beschrijving en omstandigheden van het ongeval; aard, datum en uur van interventie en de identiteit van eventuele getuigen.

Indien de kwetsuren achteraf verergeren, moet u binnen 8 dagen na kennisname van de verergering alsnog aangifte doen bij de arbeidsongevallenverzekeraar. 

Wie inlichten en binnen welke termijn?
Binnen 8 kalenderdagen na het ongeval moet de werkgever het arbeidsongeval aangeven bij de arbeidsongevallenverzekeraar.

Elk ongeval moet hij tevens melden aan zijn (interne of externe) medische dienst.

In geval van een arbeidsongeval met de dood of een blijvende arbeidsongeschiktheid tot gevolg, moet de werkgever onmiddellijk aangifte doen bij de overheidsdiensten Toezicht Welzijn op het Werk.

Medisch attest
Bezorg zo snel mogelijk het medisch attest van eerste vaststelling aan uw externe dienst. Een blanco exemplaar vindt u op de webpagina van uw externe dienst.

Meer info:
Fedris
Arbeidsongevallen

Arbeidsmiddelen zijn alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, apparaten, gereedschappen en installaties; kortom, alles waarmee arbeid kan verricht worden. De werkgever moet de gebruiker van de arbeidsmiddelen wijzen op de mogelijke gevaren en de verplicht te dragen persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens het werken met het arbeidsmiddel.

Vooraleer de werknemer de machine kan bedienen of besturen, dient de werkgever deze persoon eveneens  bevoegd te verklaren door middel van een bevoegdheidsverklaring. In geval van mobiele arbeidsmiddelen zoals een heftruck en hijs- of hefwerktuigen, moeten de bestuurders een opleiding en medische controle krijgen. Zij voeren op dat moment namelijk een veiligheidsfunctie uit.

Ook werknemers die niet rechtstreeks met het arbeidsmiddel werken moeten op de hoogte gebracht worden van de gevaren. Voor elk arbeidsmiddel dient een veiligheidsinstructiekaart opgesteld te worden met begrijpelijke informatie. Deze veiligheidsinstructiekaarten moeten steeds onmiddellijk raadpleegbaar zijn door de werknemers. Prevent Agri heeft reeds tal van gebruiksklare veiligheidsinstructiekaarten opgesteld: bekijk hier de veiligheidsinstructiekaarten van de meest voorkomende machines. De instructies worden geviseerd  (en eventueel aangepast) door een preventieadviseur van de interne of van de externe dienst Preventie en Bescherming op het werk.

Meer info:
Arbeidsmiddelen – FOD WASO

Het gezondheidstoezicht is verplicht voor alle personen die onder het gezag van iemand tewerkgesteld worden (tijdelijke contracten, seizoenarbeiders, jobstudenten, stagiairs…) én die ofwel werken in een veiligheidsfunctie, functies met verhoogde waakzaamheid, activiteiten met welbepaald risico… ofwel in contact kunnen komen met bepaalde stoffen, zoals organisch materiaal.

Of de werknemer al dan niet:

-  een veiligheidsfunctie uitoefent, wordt bepaald aan de hand van een risicoanalyse, veelal uitgevoerd door de externe dienst van het bedrijf waar gebruik wordt gemaakt van arbeidsmiddelen.
-  waar motorvoertuigen, kranen, rolbruggen, hijstoestellen van welke aard ook, of machines die gevaarlijke installaties of toestellen in werking zetten, bestuurd worden.
-  waar dienstwapens worden gedragen.

Voor zover dit de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf in gevaar kan brengen.

-  Functie met verhoogde waakzaamheid: een functie die bestaat uit een permanent toezicht op de werking van een installatie waarbij een gebrek aan waakzaamheid de veiligheid en de gezondheid van andere werknemers in gevaar zou kunnen brengen (voorbeeld : een door een computer bestuurde complexe technische installatie).

-  Functie met welbepaald risico: functies die onder één enkele term samengebracht zijn maar gebonden zijn aan drie verschillende soorten risico's: hetzij een risico te wijten aan de blootstelling aan fysische, chemische of biologische agentia, hetzij een risico verbonden aan de blootstelling aan een belasting van ergonomische aard (hanteren van lasten), of aan een belasting verbonden aan de zwaarte van het werk of aan monotoon en tempogebonden werk en die een fysieke maar ook een mentale belasting met zich meebrengen.

Meer info:
Het gezondheidstoezicht op de werknemers – FOD WASO

Algemeen geldt dat er 1 brandbluseenheid aanwezig moet zijn per 150m², met een minimum van twee brandblussers per verdieping. Hierop kunnen afwijkingen toegestaan worden op basis van de risicoanalyse en bijlage 6 (pdf). Deze dienen minimaal 1 maal per jaar gecontroleerd te worden door een bevoegd persoon (indien men zelf niet over de vereiste certificaten beschikt, moet dit gebeuren door een extern bevoegd persoon). Naast deze jaarlijkse verplichte controle dient een aangestelde verantwoordelijke (binnen het bedrijf) elke drie maand de aanwezige brandblussers te controleren. De resultaten van deze controles dienen aantoonbaar zijn (registratie).

Eén bluseenheid hoeft niet steeds uit 1 brandblusser te bestaan, een combinatie van bijvoorbeeld twee keer 0,5 bluseenheden voldoet eveneens.

Opgelet: brandblusapparaten uit voertuigen mogen niet gerecupereerd worden.

75 m² = 0,5 bluseenheid

 

150 m² = 1 bluseenheid

 

225 m² = 1,5 bluseenheid

 

Brandblusser CO2 (5kg)

Brandblusser schuim (6 liter)

OF

Brandblusser poeder ABC (6kg)

Brandblusser schuim (9 liter)

OF

Brandblusser poeder ABC (9kg)

OF

Brandblusser poeder ABC (12kg)